23
De ontvoering van Demi Gambús duurde bijna anderhalve maand. In die tijd won hij aan wijsheid en verloor hij kilo’s. Als gijzelaar deed hij het niet slechter of beter dan willekeurig wie in dezelfde omstandigheden: soms opgewekt, soms terneergeslagen. Hij ontsnapte niet, omdat de noodzakelijke minimale voorwaarden zich niet voordeden. En vooral omdat hij er te lang over deed om in te zien dat wat hem overkwam echt was, niet slechts een grap. Hij deed er te lang over om te reageren. Toen hij dat merkte, was het al te laat.
De dag na zijn ontvoering wekte hem het gekriebel van een zonnestraal op zijn nog gesloten ogen, een zonnestraal die door de kieren tussen een paar dikke planken binnenviel. Hij had een barstende hoofdpijn als gevolg van de klap met de knuppel en de chloroform. Bovendien stonk hij een uur in de wind naar het afval dat was gebruikt om hem onder te verbergen. Hij opende zijn ogen. Hij wist niet waar hij was. Hij lag uitgestrekt op zijn zij op een strozak die zich in een soort houten keet bevond. Hij wilde opstaan, maar kon het niet: ze hadden een prop in zijn mond gestopt en zijn handen op zijn rug gebonden en aan de muur vastgemaakt. Bovendien was hij naakt als een boreling. Er was niemand. In een eerste opwelling wilde hij gaan schreeuwen. Hij deed het. Hij schreeuwde een behoorlijke tijd lang zijn longen uit zijn lijf, maar door de prop bracht hij enkel een dof, betekenisloos geluid voort. Hij kreeg er genoeg van, want hij ademde moeilijk. Hij werd langzamerhand steeds pissiger. Het was duidelijk dat die zwangere teef zich wilde wreken. Hij zou haar van kant maken, hij zou haar opensnijden en dat klotekind dat ze droeg uit haar buik rukken en ... Wat stom om zich zo te laten beetnemen! Ze had zijn geld gepikt en nu dit grapje.
Woedend trok hij uit alle macht aan het touw en deed zich pijn. Hij schreeuwde weer: niets aan te doen. De prop bleef zitten. Hij zweeg en luisterde. Hij stonk zelf zo erg dat hij pas in tweede instantie de duivendrek om zich heen rook. Hij had er geen flauw benul van waar hij was. In een duivenhok dus, maar waar? Heel zwakjes waren stemmen en geluiden te horen, als van mensen die aan het werk zijn; ook klokgelui dat van verschillende kanten kwam, dichterbij of verderaf: ongetwijfeld een buurt met een aantal klokkentorens. Wat maakte het uit ...
Hij gaf zich opnieuw over aan het verleidelijk wegzinken in de slaap. Een poosje later werd hij weer wakker. Zijn hele lijf deed hem pijn, hij had gezwollen handen. Hij wist dat het geen nachtmerrie was en begon af te wachten. Hij bleef helemaal alleen. Hij gaapte en trok zijn knieën tot zijn borst op. De kier tussen de twee planken vóór hem was zo groot dat er een hand door kon. Zo kon hij zien hoe de zon haar baan vervolgde. En hoe ze onderging en het donker werd. Een hele dag alleen, vastgebonden en aan zijn lot overgelaten. En als dat gestoorde rotwijf hem had gepakt om hem aan zijn lot over te laten? En als ze van plan was zich te wreken door hem van hitte, honger en dorst te laten omkomen? Hij zat diep in de nesten. Hij probeerde zich los te wringen, zonder er in te slagen van houding te veranderen. Waarom kwam er niemand, al was het maar om hem een aframmeling te geven? Maar er was niemand te bekennen.
Hij viel in een bodemloze slaap. Midden in de nacht werd hij wakker en schrok zich dood: er was een man met het gezicht van een gek die hem strak aankeek. Hij begon te zuchten, te hijgen, te kronkelen in een poging diens aandacht te trekken, maar de man keek naar hem zonder ook maar een spier te vertrekken. Dat ging zo een tijdje onveranderlijk door. Zelfs in zijn ergste dromen had hij nog nooit zoiets meegemaakt. Een eeuwigheid later trok hij de conclusie dat dat individu, bewegingloos als een standbeeld, met open ogen sliep, wat hem zo bang maakte dat hij onbeheerst begon te trillen. En híj deed zijn ogen wél stijf dicht. Toen hij ze even opende, meende hij een papegaai te zien. Ervan overtuigd dat hij hallucineerde, sloot hij ze weer en beloofde zichzelf ze pas weer open te doen als ze hem ertoe dwongen. En het gekke was dat dat gezicht hem niet onbekend voorkwam. Hij had geluk en viel in slaap.
De 22ste juni was een dinsdag en op het Internationaal Concours Hippique, op de paradeplaats van het Parc de la Ciutadella, had de haute volée van Barcelona het maar over twee of drie dingen: wie de nieuwe burgemeester zou worden, het verontrustende nieuws uit Melilla en de hitte om drie uur ’s middags. Wat het eerste onderwerp betreft wist niemand er het fijne van en sloot men niet uit dat de regering tegen de traditie in de burgemeester niet zou kiezen uit gezaghebbende personages uit de wereld van handel of industrie, maar een veel politiekere keus zou maken om de gemeenteraad met zijn meerderheid van lerrouxisten van nabij te kunnen controleren. De hitte was het perfecte excuus voor het elegante gezelschap om de foyer te bezoeken en wandelend op de pelouse praalden de mannen en vrouwen uit Barcelona die het zich konden permitteren met de schitterende toilettes van het seizoen. Mevrouwen, mejuffrouwen, gravinnen, generaalsvrouwen, baronnessen en markiezinnen: ze babbelden honderduit. Een paar jonge meisjes die halsreikend naar Maria Hemelvaart uitkeken om dan hun maatschappelijk debuut te maken, draaiden om een van de militairen heen die aan het concours meedeed, ondanks het stof onberispelijk en om door een ringetje te halen. Hij was net uit Melilla aangekomen. Ondanks zijn jonge leeftijd was hij al veteraan. Ze luisterden in vervoering naar hem en met iets van onrust in hun lijf dat ze niet konden thuisbrengen. Meneer de kapitein zei: “In Afrika leerde ik het zweten onder controle krijgen. Ik zei tegen mezelf, jongen, water is hier peperduur en je zweet (een excuus voor de uitdrukking) als een otter ... En alsof mijn organisme me had begrepen, hield ik langzaam maar zeker op met zweten. Het was een kwestie van concentratie, gelijkmatig bewegen en plotselinge ritmewijzigingen vermijden. U kunt mijn oksel besnuffelen, kijkt u maar, kijkt u maar: niet het minste spoor van een zweetplek.”
En alleen al de gedachte aan de oksel en het zweet van de kapitein deed de onrust bij de meisjes groeien.
“En de moren?” vroeg een stemmetje.
“Je raakt er meteen vertrouwd mee hoe je ze moet behandelen. Als ze vanaf het begin bang voor je zijn, gehoorzamen ze je en pakt alles perfect uit. Ze begrijpen maar één taal, die van de stok. Als je ze er flink van langs geeft, worden ze bang voor je en, wat heel vreemd is, bewonderen je en houden van je.”
Er niet
ver vandaan bestudeerde Miquela Gambús, smetteloos en statig onder
een parasol gezeten, haar omgeving. Ze was naar het Concours
Hippique gekomen omdat de datum van haar feest naderde en dat
verplichtte haar haar sociale leven te intensiveren. Ze was van
plan in één maand tijd meer bijeenkomsten te bezoeken dan in
negenenhalf jaar. Het waren nog vijf weken tot de gebeurtenis en
twee of drie bekende figuren hadden hun aanwezigheid nog niet
bevestigd. Als het nodig was haar invloed aan te wenden om hen te
dwingen te komen, zou ze dat doen. Maar als het niet nodig was, des
te beter. Daarom zat ze nu van warmte te puffen op dit stomme
concours. Ze was nerveus en boos. En heel bezorgd. Ze had al bijna
een week niets van haar zoon gehoord. Het was niet de eerste keer
dat hij zonder iets te zeggen verdween. Jaren geleden was hij een
paar weken naar Parijs ontsnapt met een van die dweilen van wijven
die zo nu en dan op de Paralelo te vinden waren. Maar drie dagen
later al had hij haar een telegram gestuurd dat ze zich geen zorgen
moest maken. Niet zoals nu, dat hij al zes dagen zonder
waarschuwing weg was en geen enkel teken van leven gaf. Eigenlijk
maakte gebrek aan controle haar zenuwachtig, als ze niet wist wat
er aan de hand was. Ze had Felip Dalmau opdracht gegeven hemel en
aarde te bewegen, maar tot nog toe zonder resultaat. En ze
herinnerde zich maar al te goed de nacht dat haar zoon verdween.
Zoals hij zo vaak deed was Demi
’s nachts haar kamer binnengekomen om haar een goede nachtrust te
wensen en ze had gedaan of ze had geslapen om niet opnieuw de
degens te hoeven kruisen. De volgende dag was hij er niet meer en
was zijn bed onbeslapen.
Ze zag Felip Dalmau naderen. Zachtjes duwde hij Rafel Escorrigüela voor zich uit, die zoals altijd verschrikt keek. De arme ex-agent was bekaf en door de spanning had hij meer dan ooit een rattengezicht. Hij zat met de verdwijning van Demi Gambús in zijn maag, alsof het zijn schuld was. Terwijl het juist een van de weinige keren was dat hem niets te verwijten viel: mevrouw Miquela zelf had hem naar huis gestuurd om uit te rusten. Die nacht leek er geen vuiltje aan de lucht: zij sliep, de jongeheer Gambús had zich al op zijn kamer teruggetrokken ... Wie kon voorzien dat er ’s nachts van alles loos zou zijn? Maar hoezeer zijn bazin hem ook had vrijgepleit, hij had het niet uit zijn hoofd kunnen zetten. Daarom was die zoektocht voor hem een persoonlijke zaak geworden ... Hij gaf Rafel Escorrigüela een laatste duw en bracht hem voor mevrouw Miquela, die bleef zitten. De jongeman moest zich bukken en ze vroeg hem geveinsd: “Rafel, kijk me aan. Wat weet je over Demi’s reilen en zeilen van de laatste tijd?”
“Niet veel. Maar ik zweer u dat het niet is omdat ik niet mijn best doe. Ik heb uw instructies naar de letter uitgevoerd, maar hij wil maar niets van me weten. Na de gebeurtenis van de vuilnisstaking was hij onder de indruk, zoals u al voorspelde. We waren samen plannen aan het maken, ik dacht dat hij me vertrouwde, hij schonk me zelfs zijn horloge. Maar het mocht niet zo zijn. Ik zweer u dat ik het geprobeerd heb. Ik ben hem hoogstpersoonlijk gaan opzoeken en zijn secretaris, een zekere Gatius, zei me dat hij er niet was en dat hij niet wist wanneer hij zou terugkomen. Mevrouw Miquela, ik zweer u ...”
“Kop dicht! En jammer niet zo, je werkt op mijn zenuwen. Dus van wat hij de laatste tijd heeft uitgespookt, weet je niets, begrijp ik?”
“Nee, maar ik heb het geprobeerd, ik beloof u dat ...”
“Ik heb je gehoord! Wanneer heb je hem voor het laatst gezien?”
“Op de laatste stakingsdag. Na de bijeenkomst gingen we het samen vieren, hij nodigde me uit om ...” Ineens ging bij Rafel Escorrigüela een lichtje op. “Is er iets gebeurd?”
De vrouw keek Felip Dalmau weifelend aan. Ze bekeek Rafel Escorrigüela met haar zwarte ogen en erkende enigszins spijtig: “Sinds die dag weet niemand meer iets van Demi. De volgende dag was hij er niet en zijn bed was onbeslapen. Ik maak me zorgen.”
“Ik geloof niet dat hem iets is overkomen ...”
“Niemand heeft je om je mening gevraagd.”
Ze zweeg plotseling. De trompetten schetterden om aan te kondigen dat de wedstrijden weer begonnen. Nu was het springconcours aan de beurt, waaraan burgers en militairen deelnamen. Miquela Gambús glimlachte tegen iemand in de verte en maakte aanstalten om naar de tribune voor gezagsdragers te gaan. Alvorens weg te lopen richtte ze zich tot Rafel Escorrigüela en zei: “Ik wil dat je je ogen heel goed openhoudt. Meer dan ooit. Mijn zoon zou niet verdwijnen zonder me te laten weten waar hij is. De kleinste aanwijzing kan belangrijk zijn. Als je je iets herinnert of iets ziet, laat het Dalmau dan meteen weten. En tegenover niemand een woord over wat we net hebben besproken, begrepen?”
“Begrepen.”
“En hou je beschikbaar, omdat ik je nodig kan hebben.”
“Ja, mevrouw.”
Meteen erna stond Miquela Gambús op en liep weg, één brok energie. Rafel Escorrigüela stond stokstijf, als aan de grond genageld, en keek Dalmau aan, die hem te verstaan gaf dat de audiëntie was afgelopen.
Eenmaal buiten het Ciutadellapark bleef Rafel Escorrigüela even staan om zich het zweet af te vegen. Zijn zakdoek was doordrenkt en zat onder het stof van zijn voorhoofd: hij had onophoudelijk gezweet. Dat effect had de oude dame op hem. Hij zou nog eens ongemerkt in zijn broek pissen. Het was allemaal erg vreemd. Waar zou Demi gebleven zijn? Hij begon ineens te beven en nog meer te zweten, met straaltjes: die nacht had hij hem bijna in het geniep in gezelschap van een zwangere vrouw theater Soriano binnen zien gaan. En het leek erop dat zijn moeder geen flauw vermoeden had. Misschien had het niets te betekenen. Of misschien wel. En als Demi met de zwangere gevlucht was? Als hij bazin Miquela de oplossing aan de hand zou doen, zouden de dingen zeker veranderen. Als hij zich zou melden en zou zeggen: “Mevrouw Miquela, maakt u zich geen zorgen meer, uw trouwe hond Rafel Escorrigüela heeft net uw probleem opgelost. Het is niet makkelijk om te zeggen, maar uw zoon Demi heeft u laten stikken en is er met een zwangere komediante vandoor.”
En hij begon te lachen. Hij had vlinders in zijn buik. Hij kon zich niet inhouden.
Diezelfde nacht ging hij naar theater Soriano om er eens rond te kijken. Meteen zag hij de zwangere vrouw, die dienstdeed als bedrijfsleidster. Ze leek niet uit haar gewone doen. Besluiteloos bleef hij na de voorstelling buiten wachten. Op de Paralelo hingen altijd lummelaars tegen de muur, hij zou niet opvallen. Na een poosje kwam het meisje naar buiten in gezelschap van een vent die veel groter was dan zij en met een papegaai op zijn schouder. Hij was kapot, zijn handen trilden voortdurend, en zwanger als ze was, nam ze hem op sleeptouw. Hij zou wel haar broer zijn of een familielid. Hij volgde hen op veilige afstand. Dat viel niet mee, want ze liepen heel langzaam. Ze legden een wat ongerijmde route af, want om naar de Riera de Sant Joan te gaan liepen ze de Passeig de Colom helemaal af en erna het hele stuk over het open terrein van de Reforma, donker en gevaarlijk. En als ze hadden gemerkt dat hij hen volgde? Hij werd ineens bang en bleef staan. Maar dat leek niet zo te zijn, want het koppel nam geen enkele voorzorgsmaatregel. Alles in aanmerking genomen was het heel vervelend. Hij prentte zich het trappenhuis in zijn hoofd waar ze naar binnen gingen. En door de vlam van de lucifer te volgen die naar boven ging, kon hij vanaf de straat min of meer bepalen in welke flat ze woonden. Hij zag niets vreemds. Hij keek naar weerskanten de straat in en merkte dat het daar erg eenzaam was en dat hij er beter aan deed meteen weg te gaan.